Misdaad en straf van Fjodor Dostojevski
Ik heb gekozen om voor het boek van de Russische schrijver Dostojevski een eigen passende cover en achterflap te ontwerpen. Deze opdracht sprak mij aan, omdat ik vond dat de cover en de achterflap van het boek beter konden. Ik heb dus geprobeerd om het beter te doen.
Cover
Op de cover van het boek dat ik gelezen heb (er werden verschillende covers voor dit boek ontworpen) is er een afbeelding van een man (van zijn hoofd tot zijn schouders). De man heeft een mysterieuze blik. Op de onderkant van de cover staat de schrijver en de titel.
Op 'mijn' cover (zie afbeelding hieronder) is er een man (Raskolnikov) te zien. Hij staat precies in een leegte, dit komt omdat hij vaak van anderen is afgeschermd. Raskolnikov draagt een bijl in zijn jas dankzij een lus die hij zelf heeft gemaakt (zodat het niet opvalt dat hij een bijl met zich meeheeft). Met deze bijl wil hij de oude woekeraarster vermoorden, dit zal de rest van het verhaal in gang brengen.
Waarom deze cover?
Ik vind dat de lezer al een idee moet krijgen van waarover het verhaal zal gaan door naar de cover te kijken. De cover mag natuurlijk niet alles verklappen. Dit heb ik met deze cover proberen te doen. Raskolnikov draagt een bijl en kijkt nadenkend. Hij draagt een bijl omdat hij de oude woekeraarster wil vermoorden, maar hij moet wel eerst lang nadenken voordat hij het ook daadwerkelijk doet, daarom die nadenkende blik. Ik denk dat 'mijn' cover een beter beeld geeft aan de lezer van het verhaal (hij/zij zal doorhebben dat er iets zal gebeuren met dat bijl), het blijft mysterieus en kan zin geven om het boek te lezen (hij/zij kan zich afvragen waarom de man in een leegte staat). Het is volgens mij ook mooier als de schrijver bovenaan en de titel onderaan is geschreven.
Achterflap
Op de achterflap van het boek dat ik gelezen heb staat de samenvatting van het boek, twee quotes over de schrijverskwaliteiten van Dostojevski en een kleine biografie van Dostojevski.
Op 'mijn' achterflap staat 'mijn' samenvatting en een tekening van een bijl met bloed naast. De originele achterflap is niet slecht, maar ik vind dat het beter kan. Ik vind het altijd leuker als een achterflap ook een afbeelding heeft die iets over het verhaal vertelt, daarom heb ik deze bijl met bloed getekend (zodat de lezer een bevestiging krijgt van wat hij al dacht, namelijk dat er iets met het bijl gaat gebeuren). De quotes en de kleine biografie van de schrijver zijn ook leuk, maar die kan je even goed in het boek zetten, dat hoeft niet op de achterflap. De originele samenvatting vond ik ook goed, ik heb het enkel proberen 'spannender' te maken zodat iemand die dit leest meer zin krijgt om het boek te lezen.
De engelenmaker van Stefan Brijs
Voor het boek De engelenmaker heb ik gekozen om een passage te herschrijven uit een ander standpunt. Het is een passage uit het elfde hoofdstuk van het derde deel van het boek. Ik heb de passage vanuit het standpunt van Victor Hoppe herschreven.
Soms is wat onmogelijk lijkt, alleen maar moeilijk.
Ik had erover nagedacht. Dat ik mij zou opofferen had vastgestaan. Dat ik de kruisdood moest sterven ook. Het kwaad was immers bestreden, maar wat het kwaad had aangericht, moest nog hersteld worden. Alle zonden moesten worden uitgewist. Daarom moest ik mijn leven geven, maar ik wist dat ik tegelijkertijd daarmee leven gaf. Dat deed ik voor de mensen. Daarna moest ik nog opstaan uit de dood. Daar had ik ook voor gezorgd. Ik zou het weliswaar niet in drie dagen doen, maar het zou in elk geval gebeuren. Daar was ik zeker van.
Maar de kruisdood? Hoe? Ik had erover nagedacht en ineens had ik het gezien. Ik was naar het huis van Florent Keuning gelopen.
'Een hamer en drie spijkers,' had ik tegen de klusjesman gezegd. 'Ik heb een stevige hamer nodig en drie grote spijkers.'
'Moet u iets zwaar ophangen?' had Florent gevraagd. 'Als u wilt, kan ik u daarbij wel helpen, hoor.'
'Ik kan het alleen.'
Ik had van de klusjesman het materiaal gekregen, hem bedankt en gezegd dat mijn zonden me weldra vergeven zouden worden.
Ik wist dat het hele dorp die middag naar de calvarieberg zou gaan. Dat had ik als een teken gezien. Ze kwamen om naar mij te kijken, en dus moest ik op tijd zijn. Maar eerst was Rex Cremer nog gekomen. Die had mij willen verraden. Ook dat was een teken geweest. Wat ik, Victor Hoppe, deed was goed. Dat had ik ervan geleerd.
Zodra Cremer weg was, was ik vertrokken. Ik had er drie kwartier over gedaan om te voet de calvarieberg te bereiken. De hamer in mijn hand was zwaar geweest. Ik had mij een paar keer laten vallen en was weer opgestaan.
Het hek bij de calvarieberg was dicht maar niet op slot. Ik had de weg gevolgd, langs de elf grotten en elf staties, en was zo bij de twaalfde statie gekomen.
Ik kon mijn ogen niet geloven: Jezus was weg! Ik had het vastgesteld en opnieuw, opnieuw had ik dit als een teken gezien. Het kon niet anders dan dat het kruis op mij wachtte. Op mij alleen.
Ik was de heuvel opgeklommen langs dezelfde weg als zoveel jaar eerder, toen ik nog een kind was. Nog een kind, maar ik besefte dat ik toch al was voorbestemd.
Net als toen kwam ik van rechts op. Maar deze keer waren er geen toeschouwers geweest. Nog niet. Maar ik wist dat het niet lang zal duren, weldra zullen alle mensen die op bedevaart zijn gekomen mij aanschouwen en dat nadien aan al hun kennissen vertellen en die kennissen zullen op hun beurt dat ook verder vertellen. Ik had mij uitgekleed tot aan mijn onderbroek. Met een krachtige duw met mijn vingers had ik de wonde in mijn zij weer opengemaakt. Er volgde een hevige rilling door heel mijn lichaam en ik zat plots vol adrenaline. Het deed pijn en er kwam bloed uit. Dat er bloed uitkwam was goed.
Toen had ik voor het kruis plaatsgenomen. Ik ging op mijn tenen staan en merkte dat ik met mijn handen precies bij de dwarsbalk kon. Het kruis was op maat gemaakt. Ook dit was opnieuw een teken. Ik nam de hamer en de spijkers. Even had ik mij afgevraagd of de spijkers het gewicht van mijn lichaam zouden kunnen houden. Maar bij Jezus hadden ze dat ook gedaan, dus twijfelde ik niet meer.
Ik was linkshandig. Daarom timmerde ik eerst een van de spijkers in de dwarsbalk, daar waar mijn linkerhand moest komen. In de verte had ik de muziek al gehoord. Sombere muziek.
Toen bukte ik mij en legde mijn linkerhand op de grond. De hamer nam ik in mijn rechterhand. Ik nam een tweede spijker, ademde eerst nog diep in en sloeg daarna de spijker door mijn linkerhand. Het ging vanzelf. Het deed pijn, maar dat hoorde erbij. Dat moest ik lijdzaam ondergaan. Ik sloeg de spijker helemaal door mijn linkerhand en haalde die hand omhoog. Onderlangs trok ik de spijker uit mijn hand, waar nu een gat in zat. Ik keek ernaar. Ik keek erdoor. Met een verband ontwikkelde ik mijn hand.
Daarna nam ik weer plaats aan het kruis, met mijn voeten steunde ik op de grond. Ik ging op mijn tenen staan, deed mijn voeten over elkaar, boog voorover en hamerde er met mijn linkerhand een spijker door. De pijn brandde. In mijn hand en in mijn voeten. Toch ging ik door. Ik had een opdracht. Niets of niemand zou mij verhinderen om mijn opdracht te vervullen.
Ik kwam weer overeind en strekte mijn rechterarm uit. Ik legde mijn rechterhand op het uiteinde van de dwarsbalk, verzamelde mijn moed en ademde opnieuw diep in en sloeg dan met mijn linkerhand een spijker door die rechterhand. Ik sloeg op de spijker tot die diep in het hout van de dwarsbalk verankerd zat. De pijn was al minder erg.
Met een laatste krachtsinspanning gooide ik de hamer tussen de dennen die de heuvel omringden. Daarop maakte ik met mijn tanden het verband om mijn linkerhand los, keek nog eenmaal naar en door het gat en bracht mijn linkerhand toen naar de spijker die ik al in het kruis had geslagen. Vanzelf schoot het gat over de spijker.
Toen hing ik. Ik wist dat ik het met mijn vastberadenheid en de adrenaline kon. Soms is wat onmogelijk lijkt, alleen maar moeilijk: deze acht woorden bleven zoals zo vaak in mijn hoofd spoken. Deze acht woorden hebben me gedurende heel mijn leven begeleid.
Ik had lijdzaam gewacht. De muziek was dichterbij gekomen.
Ik wist dat als ik zou doorbuigen en tegelijk mijn voeten van de grond zou heffen, mijn benen zouden breken en vervolgens mijn longen dicht zouden klappen. Daar had ik over nagedacht. Ook over mijn laatste zin had ik nagedacht. Niet lang. Johannes, hoofdstuk 19, vers 30. Daar stond het.
En toen zag ik de processie verschijnen, pastoor Kraisergruber op kop. Zelfs die zou ten slotte in mijn goedheid moeten geloven. Daar was ik zeker van toen ik de priester aankeek en de priester mij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten